maandag 30 juli 2012

Well

Foto: flickr, by brum d
Op de kaart had ik bekeken hoe we in een rechte lijn van ons huis naar het kasteel konden fietsen. Dit ging goed, vrolijk zeilden we door het Noord-Brabantse land. We meenden de kasteeltorens in de verte al te zien liggen, en toen stonden we stil. Gestrand op de Maas. Rustig kabbelde het blauwe water dat ons van onze bestemming scheidde.
  We keken naar links, geen brug. We keken naar rechts, geen brug. Twee mannen met ontbloot bovenlijf waren iets met een bootje aan het doen.
  'We moeten naar de overkant', wezen we. 'Dan moet je naar Well', antwoorden de mannen, 'en daar de pont nemen. Je kan over de dijk fietsten, maar dan fiets je wel tussen de schapen.'

Het fietspad was inderdaad bezaaid met schapen, het deed me vagelijk denken aan het Oud-Testamentisch paradijs. De pont was blauw met geel en hij zette er een flink tempo in. We stalden onze fietsen naast een bordje met 'stal uw fietsen hier'. Langzaam verzamelde zich een rij auto's naast ons. We staarden naar de pont die aan de overkant op het punt stond te keren, een tractor beladen met hooi moest nog ingeladen worden.
  Gretig fietsten we de pont op toen hij aan onze kant zijn klep had laten zakken en er aan de andere kant weer af. Het voelde als een overwinning: de Maas had ons er niet onder gekregen.

woensdag 25 juli 2012

Zomer

Foto: flickr, by Jason Tromm
Mijn oude baantje is opgeheven: de fietsenstalling bij de plas wordt niet langer bewaakt. Voor de rest is er weinig veranderd: twee kassa's, zon, kleine kinderen en opgeschoten jeugd.
  Aan het eind van het strand is het rustig, we gaan zitten voor paal 216. Na een kwartier komt een groepje ganzen poolshoogte nemen. Het zijn Grote Canadese Ganzen: 'de Grote Canadese Gans is een exoot in Europa. Een exoot is een organisme dat zich heeft gevestigd in een land waar het oorspronkelijk niet vandaan komt.'

  We kijken naar de exoten. Het is duidelijk dat ze hier niet vandaan komen. Ze zijn wit met grijs en staan hoog op hun poten. Ze nestelen zich rond paal 216 en kijken rond alsof ze hier al jaren komen.
  Ze vragen nog net niet wat wij eigenlijk komen doen.
  Als we gezwommen hebben drogen we op in de zon. De ganzen slapen, even staat alles stil, dan komt er een strandbal het beeld in waaien. Hij waait van links naar rechts, op zijn gemakje stuitert hij het hele strand af. Er rent niemand achteraan, de bal kan rustig doorrollen. Heeft een kind niet de in de gaten dat zijn bal ervandoor is? Haalt een jongen met gel in zijn haar zijn schouders op, omdat hij er lullig uitziet als hij achter die bal aan gaat hollen en dan dat meisje in bikini wel kan vergeten? Of is de bal van die oude man in die ligstoel, die net zo lekker zit?
  De ganzen kan het niet schelen en mij ook niet meer: ik draai me om. Het is  zomer.

zondag 22 juli 2012

Watje

Foto: flickr, by ChrisFAustralia
In de derde klas van de middelbare school had ik een Garfield agenda. Op de kaft had ik een foto geplakt van Kurt Cobain, de zanger van Nirvana. Een vriendje dat achter me zat had een foto in zijn agenda van Krist Novoselic, de basgitarist. Cobain had het jaar daarvoor een einde aan zijn leven gemaakt, zoals gewoonlijk hobbelde ik wat achter de hype aan.
  De muziek van Nirvana was helemaal fantastisch. Het was precies goed: de woede, de makkelijke melodieën, het rauwe en tegelijk het toegankelijke. En natuurlijk die zelfmoord: dat was een soort romantisch extraatje dat de muziek nog meer urgentie verleende. Ik was toen veertien: waarschijnlijk vond ik zevenentwintig helemaal geen onredelijke leeftijd om er een einde aan te maken.
  Wat moest je in vredesnaam na je zevenentwintigste nog doen?

  Onlangs herlas ik de biografie van Cobain en ik luister weer wat meer naar zijn muziek. Die muziek vind ik nog steeds goed,  maar de held van een half leven geleden blijkt met terugwerkende kracht veranderd in een psychiatrisch patiënt.
  Waar ik eerst een heldenleven las, lees ik nu een aaneenschakeling van kindermishandeling, drugsmisbruik, depressie en wanhoop. Toen ik veertien was wilde ik net zo'n spannend leven als Kurt Cobain hebben. Nu ik in de dertig ben wil ik hem over zijn bolletje aaien, in bed leggen en tegen hem zeggen dat het allemaal wel goed komt. Dus dat gebeurt er na je zevenentwintigste: je wordt een beetje een watje.
  Ik denk dat Cobain een schitterend watje was geworden. Net voor zijn dood begon hij wat meer de singer-songwriter kant op te gaan, hij bewoog wat weg van de agressieve herrie en nam onder andere covers van Leadbelly op:

maandag 16 juli 2012

Vissen 4 (de moeder)

Foto: flickr, the uptownlife
Ik geef niet toe. Ik geef niet toe. Ik geef niet toe. Hij is niet de baas. Ik geef niet toe. Het is net zijn vader. Ik geef niet toe. Ik had het kunnen weten. Recalcitrante genen. Toen ik hem zag zei hij: 'wil je wat drinken?' Hij wachtte niet eens op antwoord, hij ging het meteen halen. Nu sta ik hier met zijn zoon. Ik had weg moeten lopen. Kan ik nog weg lopen? Hij haalde een witte wijn, ik dronk nooit wijn. Sindsdien drink ik wijn. Zijn zoon wil alleen maar cola. Zijn tanden gaan naar de klote. Hij krijgt geen cola. Hij krijgt sap. Hij krijgt geen cola. Hij krijgt geen cola. Shit, een conducteur. Daar komt gezeik. Daar komt gezeik, nee, hij loopt door. Wat is dat voor een jongen? Wilde blik, plastic tas. Die is niet in orde. Tobias over tien jaar. Ontspoord. Ongehoord. Blowen, politie, jeugdgevangenis. Jeugdtrauma, mijn schuld, te streng geweest. Oedipuscomplex. Gecastreerd.

'Kom Tobias, opstaan. We gaan een lekkere cola voor je halen.'

Vissen 3 (Tobias)

Foto: flickr, by Ludie Cochrane
Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas. Ik ben de baas.

'Komt Tobias, opstaan. We gaan een lekkere cola voor je halen.'

Ik ben de baas.

woensdag 11 juli 2012

Vissen 2 (de waterdrager)

Foto: flickr, by Anirudh Koul
'Want de zee moet gered van de zon'
  – Lennaert Nijgh, de Waterdrager

De waterdrager heeft haast: Maastricht schijnt zonder te zitten. Aan de Oudegracht zakt hij via een wiebelend ijzeren trappetje naar de werf. Liefdevol vult hij zijn flessen, groene slierten krinkelen om hem heen.
  Op het station koopt hij een kaartje met korting, in de trein ziet hij iemand van een kantoor. 'Reis je met korting?', vraagt hij.
  De man schrikt op, hij vouwt meteen zijn laptop in elkaar.
  De trein rijdt niet verder dan Den Bosch, hij moet een bus naar Boxtel nemen. Hij denkt aan Londen, daar rijden de treinen altijd op tijd. Maar Londen wilde hem niet meer.
  Als hij de bus naar Boxtel zoekt, ziet hij beneden een fontein. Een rilling raast langs zijn ruggengraat: roze vissen en waterbogen. Hij zwenkt langs een kind dat op de grond ligt te krijsen, een vrouw kijkt met grote ogen naar hem op.
  Hij is gek op waterbogen. Hij rent de roltrap af, hij heeft nog één lege fles. Klaterend loopt hij vol, de zon breekt door, hij aait de vissen en even vergeet hij de reden dat hij Londen uit is gejaagd.

maandag 9 juli 2012

Vissen 1 (de kantoorklerk)

Foto: flickr, by PhotoAtelier
Als ik in de trein zit buigt er een morsige jongen over me heen. 'Reis je met korting?', vraagt hij. Hij heeft een Engels accent en een plastic tas met rinkelende flesjes. 'Ja', zeg ik. 'Mag ik met je meerijden', vraagt hij. 'Dat is goed', zeg ik.
  Hij gaat naast me zitten, nu moet ik mijn laptop opbergen, er is te weinig ruimte om te tikken, ik kan mijn ellebogen niet goed kwijt en ik wil hem liever niet aanraken. 'Deze trein gaat niet verder dan Den Bosch', wordt er omgeroepen. 'Neem de bus naar Boxtel.' 'Boextel', prevelt de jongen. 'Boextel. Moet jij ook naar Boextel?' 'Nee', zeg ik, 'ik moet niet naar Boextel.' Als we de grote rivieren overrijden gaat de telefoon van de jongen. 'Die tas van je oma is echt geweldig', zegt de jongen in de telefoon. 'Alles past erin.'

  Boven in de hal van station Den Bosch ligt een kind van een jaar of vier languit op de grond te krijsen. Hij maakt er een heel nummer van, het lijkt wel of hij dood gaat. Een vrouw staat met haar handen in de zij naar hem te kijken. Een conducteur komt eraan, ik verwacht dat hij er iets van gaat zeggen, maar hij doet net alsof hij het kind niet ziet liggen.
  Als ik de roltrap naar beneden heb genomen zie ik de jongen uit de trein naar een fontein staren. De fontein is een soort kunstwerk, op de grond liggen roze vissen en daartussen spuit water heen en weer. De jongen pakt een fles uit zijn plastic tas en houdt hem onder een boogje water. De fles loopt klaterend vol, als ik langs hem loopt kijkt hij op, maar hij doet net alsof hij me niet herkent.

woensdag 4 juli 2012

Koning der Strijkers

Foto: flickr, by jcolman
Als mannen van alles kapot maken
en vrouwen mishandelen en compleet bedekken
dan is het altijd in naam van iets
maar nooit in naam van henzelf
vreemd genoeg

Als ze kinderen vermoorden dan heten ze
Het Leger van de Heer
als ze culturele schatten opblazen
dan zijn ze de Ware Gelovigen
Blijkbaar zijn ze alleen Ali of Piet
als ze een broodje
bal bestellen

En nu ga ik strijken
ik ben namelijk de koning
van het Genootschap der Strijkers
van de afdeling Beddengoed
hier in dit pand

En ik eis totale overgave
van alle kledingstukken
op straffe van
de dood

maandag 2 juli 2012

De romantiek van de rush

Foto: flickr, by Thowra_uk
Begrijp me niet verkeerd, ik vind het echt heel knap van Spanje.
  Drie toernooien op rij, dat is gewoon knap. Ze kunnen gewoon heel goed voetballen die Spaanse mannetjes, maar toch.  Er knaagt iets aan me, het drijft me naar youtube.
  Ik bekijk beelden van het Nederlands Elftal van twintig jaar geleden. Het ek in Zweden. Ik kijk naar Ruud Gullit en ik weet meteen wat er aan me knaagt. Ruud Gullit was een voetballer. Hij speelde rechtsbuiten en als hij aanzette, dan zette hij aan.

 Dan passte hij die bal een paar meter voor zich uit, en dan rende hij erachteraan, zijn armen zwaaiden, zijn zwarte haart danste in de wind.
  Een Duitse verdediger zette een sliding in, die zette hij al meters van te voren in, je zag het aankomen, dat Duitse been dat naar de bal toe gleed en Gullit die met de punt van zijn voet de bal er net overheen wipte, hij sprong over dat been en daar kwam alweer een volgende verdediger aan glijden, ook die ontweek hij, hij vloog en richtte die machtige kop op en dan verstuurde hij een pass, een crosspass, zo'n fijne, lange bal met effect die eeuwig onderweg leek en dan precies op het hoofd van de aanstormende Bergkamp plofte, of er net langs vloog, zodat je voor niets was opgesprongen van de bank, je mocht opblijven en staarde met een verhitte kop naar de televisie waar helden met heldendaden bezig waren, je vergat zelfs van je cola te drinken.

  Twintig jaar later drink je bier, en helden heb je allang niet meer. Je kijkt naar voetbal dat knap is, echt, het is heel knap. Het is technisch perfect, de bal gaat razendsnel rond, de voetballers lijken wel machientjes, zo knap houden ze die bal onder controle. Heel knap, en toch.. Het kan niet alleen maar de leeftijd zijn, dat alles vroeger beter was. Er zit iets in een rush, een uitgestoken been, wapperende haren en een krom wegdraaiende voorzet, iets heroïsch, iets dat met dat moderne tikkie-takkie, echt heel knap enzo, helaas toch voorgoed verloren lijkt te gaan.